grauwe rotsen pieken star omhoog vlakte vol fallische symbolen alsof ze eeuwenlang al rusten na botvieren van hun zieke lusten wijl er verloren zielen dolen
naakte maagden dansen om het vuur en raken langzaam buiten zinnen het magisch brouwsel van zacht maanlicht maakt dat elkeen van hen dronken zwicht voor de verleiding te beminnen
kobolden wachten op ’t laatste uur
met lippen die in wellust krullen
wee arme deerne die zich verliest
haar hart wordt aan hun lans gespiest
’t reine vlees zal hun magen vullen
brandende zon schijnt de vlakte droog het lijkt slechts tafereel van stenen maar ook na de voorbije eeuwen echoot nóg wanhopig schreeuwen van hen die hier toen zijn verdwenen
Het gedicht heeft meestal vier strofen. Elke strofe bestaat uit vijf regels.
De eerste regel van elke strofe is op zich staand, terwijl de vier volgende een omarmde rijmvorm hebben. Dus ABCCB.
Ook wordt deze dichtvorm wel zo geschreven dat de laatste woorden van de eerste regels ook omarmd rijmen. De eerste regel rijmt dan met de eerste regel van de laatste strofe en de eerste regels van de twee middelste strofen rijmen ook.