hoe tijd slechts een spoor van sterven is star wakend dat de sluis niet opengaat zodat ze niet meer verder stromen kan dan het moment dat jij weer voor me staat
hoe leven soms een loden mantel is die eerder zwaar drukt dan als toeverlaat - zijn gewicht toeneemt op de regendagen - die lethargie een gedweeë prooi toestaat
hoe niet meer slapen des tijds complice is waar dromen zou behagen als weldaad ’t lange wachten temet bekorten zou ’n kier in de gordijnen die wat licht doorlaat
maar als ik tijd met jou doorbreng slaat hij om en zelfs op hol, het kreng!